Het maximum van de Perseïden, de bekende zomerse meteorenzwerm, valt gewoonlijk rond 11 of 12 augustus. Meteoren of vallende sterren zijn echter de hele nacht te zien, en ook de nachten ervoor en erna, met voorkeur voor de tweede helft van de nacht, wanneer de maan onder onder is en het sterrenbeeld Perseus hoog aan de hemel komt te staan.
Dat de meteoren schijnbaar uit het sterrenbeeld Perseus komen (vandaar de naam), is slechts een perspectivistisch effect. Het gaat om kleine stofdeeltjes die door de komeet Swift-Tuttle in haar baan zijn afgezet. Elk jaar rond 12 augustus gaat de aarde door deze baan en komen er stofdeeltjes in de aardatmosfeer terecht. Deze zijn niet groter dan zandkorreltjes, maar zij komen met grote snelheid (tot 60 km/s) in onze atmosfeer. Daar laten zij een lichtend spoor na, maar zij desintegreren volledig voor zij op de grond komen. De lichtsporen kunnen overal aan te hemel te zien zijn, maar lijken dus te komen uit het sterrenbeeld Perseus dat we in het noordoosten zien opklimmen.
In streken met zeer veel lichtvervuiling zal men slechts de allerhelderste meteoren zien. Op echt donkere plaatsen zou er op het moment van maximale activiteit wel gemiddeld één meteoor per minuut kunnen te zien zijn.
De periode van het normale maximum is eigenlijk erg lang (over meerdere weken) omdat de stofdeeltjes al duizenden jaren in hun baan zijn verspreid. Daarom is het mogelijk om veel meteoren te observeren over een vrij lange periode die zich voor en na de periode van het theoretische maximum uitstrekt.