FAQ's


Een volledige eeuw telt 100 jaren. Er moeten dus 100 jaren voorbij zijn vooraleer men aan een volgende eeuw kan beginnen. Vermits onze jaartelling begon met het jaar 1 (na Christus), was de eerste eeuw pas voorbij toen het jaar 100 volledig afgelopen was. Zo ook moest het jaar 1900 voorbij zijn om de 19de eeuw af te sluiten. Ook de 20ste eeuw duurt 100 jaar en die zijn pas voorbij wanneer het jaar 2001 begint. De redenering voor een millennium is dezelfde. Een millennium duurt 1000 jaar en is dan pas voorbij. Het tweede millennium begon op 1 januari 1001 en eindigde bijgevolg op 31 december 2000. Elke jaartelling begint met het jaar 1 (één). Er is geen jaar 0 (nul).

Een korte historiek

Bij de Romeinen, die de grondslagen voor onze kalender legden, gebeurde de jaartelling, sinds de stichting van Rome, ab urbe condita of AUC (te situeren in 753 voor Christus). Toch werden er ook andere begindata aangenomen. Zo rekende men sinds de 3de eeuw ook met jaren sinds keizer Diocletianus. Omdat deze ook de christenen vervolgde, noemt men deze telling soms ook de jaartelling van de martelaren. In de 6de eeuw begon de monnik Dionysius Exiguus (Denijs de Kleine) te tellen vanaf het jaar dat volgens hem de geboorte van Christus was. Zo werd 248 Anno Diocletiani 532 na Christus. Volgens hem was Christus geboren op 25 december van het jaar net vóór het jaar 1. Hij kende het getal nul niet, maar het is in geen enkele jaartelling gebruikelijk om een jaar nul in te voeren.In de 8ste eeuw begon de Engelse kerkvader Bede ook met jaren voor Christus te tellen. Net vóór het jaar 1 na Christus kwam immers het jaar 1 vóór Christus. Dit laatste jaar was dan het laatste jaar van de eerste eeuw voor Christus. Let wel dat deze Christelijke jaarrekening pas in de Middeleeuwen in de kerkelijke en nog veel later in de civiele wereld ingang vond. Er waren immers nog vele andere jaarrekeningen in voege. En er was al tegenstand van in het begin o.a. over het geboortejaar van Christus dat, o.a. omwille van de dood van Herodes in 4 vóór Christus, minstens vroeger, misschien wel in 6 of 7 voor Christus moet gesitueerd worden. Uitgebreide informatie over kalenders (in het Engels) is o.a. te vinden in The Calender FAQ.
Het maximum van de Perseïden, de bekende zomerse meteorenzwerm, valt gewoonlijk rond 11 of 12 augustus. Meteoren of vallende sterren zijn echter de hele nacht te zien, en ook de nachten ervoor en erna, met voorkeur voor de tweede helft van de nacht, wanneer de maan onder onder is en het sterrenbeeld Perseus hoog aan de hemel komt te staan. Dat de meteoren schijnbaar uit het sterrenbeeld Perseus komen (vandaar de naam), is slechts een perspectivistisch effect. Het gaat om kleine stofdeeltjes die door de komeet Swift-Tuttle in haar baan zijn afgezet. Elk jaar rond 12 augustus gaat de aarde door deze baan en komen er stofdeeltjes in de aardatmosfeer terecht. Deze zijn niet groter dan zandkorreltjes, maar zij komen met grote snelheid (tot 60 km/s) in onze atmosfeer. Daar laten zij een lichtend spoor na, maar zij desintegreren volledig voor zij op de grond komen. De lichtsporen kunnen overal aan te hemel te zien zijn, maar lijken dus te komen uit het sterrenbeeld Perseus dat we in het noordoosten zien opklimmen. In streken met zeer veel lichtvervuiling zal men slechts de allerhelderste meteoren zien. Op echt donkere plaatsen zou er op het moment van maximale activiteit wel gemiddeld één meteoor per minuut kunnen te zien zijn. De periode van het normale maximum is eigenlijk erg lang (over meerdere weken) omdat de stofdeeltjes al duizenden jaren in hun baan zijn verspreid. Daarom is het mogelijk om veel meteoren te observeren over een vrij lange periode die zich voor en na de periode van het theoretische maximum uitstrekt.
Sinds 2018 geven we geen informatie meer over religieuze kalenders. We geven nu alleen informatie over de Belgische burgerlijke kalender, die gebaseerd is op de Gregoriaanse kalender.
Wie concrete informatie zoekt over de zeegetijden aan de Belgische kust en op de binnenrivieren kan zich best wenden tot het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Waterwegen Kust, Hydrografie, Vrijhavenstraat 3, 8400 Oostende (059554211) en/of Afdeling Maritieme Schelde, Tavernierkaai 3, 2000 Antwerpen (03/2220803). Enkele websites geven ook informatie hierover: bv. http://www.vlaamsehydrografie.be of  http://www.lin.vlaanderen.be/awz dat alle waterstanden geeft. Aan de Koninklijke Sterrenwacht worden de aardgetijden met behulp van gravimeters gemeten en bestudeerd. Vooral de kleine verschillen tussen de astronomische berekening (positie zon, aarde, maan) en de gravimetrische meting worden in detail onderzocht om eventuele andere externe invloeden te detecteren. Meer informatie: https://www.astro.oma.be/nl/wetenschappelijk-onderzoek/seismologie/.
Wie vragen heeft over weer of klimaat kan de webpagina' s van het Koninklijk Meteorologisch Instituut  het KMI consulteren.
Een equinox is een tijdstip in het jaar waarop het vlak van de evenaar van de aarde door het middelpunt van de zon gaat. De noordelijke en zuidelijke hemisfeer van de aarde worden dan op dezelfde manier verlicht. Er vindt op aarde tweemaal per jaar een equinox plaats, namelijk op of rond 20 maart (lente-equinox) en op of rond 23 september (herfst-equinox). Tijdens de equinox zijn de dag en de nacht echter niet even lang. In werkelijkheid is de lengte van de dag tijdens de equinox iets langer dan de lengte van de nacht. Waarom? Dit is voornamelijk om twee redenen:
  • De zon wordt vanaf de aarde niet als een punt waargenomen maar als een lichtgevende schijf. Zonsopgang (zonsondergang) is het ogenblik waarop de bovenrand van de zonneschijf—en niet haar middelpunt—aan de horizon verschijnt (verdwijnt). Omdat de bovenrand van de zon voor haar middelpunt verschijnt en na haar middelpunt verdwijnt, krijgen we dus een paar minuten zonlicht meer tijdens de nachtevening.
  • Het zonlicht wordt afgebogen door de atmosfeer. Dit is atmosferische refractie, die een langwerpige vorm geeft aan de zon aan de horizon. Hierdoor kan de bovenrand van de zon zichtbaar zijn als deze zich in werkelijkheid onder de horizon bevindt.
Illustratie van de atmosferische refractie van de zon
Illustratie van de atmosferische refractie van de zon
Deze twee effecten samen verklaren dus waarom de lengte van de dag langer is dan 12 uur op de dag van de equinox. De dag waarop het daglicht het dichtst bij 12 uur is, valt vóór de lente-equinox en na de herfst-equinox. In België zijn dat 17 of 18 maart en 25 of 26 september.
Volgens de oude regel (vastgelegd op het Concilie van Nicea in 325 NC) valt Pasen op de eerste zondag na de eerste volle maan van de lente. Dan zou je volgens de moderne astronomie kunnen stellen:
  • de lente start op 20 maart 2019 om 22h58 (Universele tijd) ;
  • de eerste volle maan is op 21 maart 2019 om 2h43 (Universele tijd).
Pasen valt op de eerste zondag daarna, dus op 24 maart 2019. Maar hierbij horen wel enkele bemerkingen. De reden hiervoor is dat de Kerkelijke overheden niet afhankelijk wilden zijn van de astronomen. Daarom hebben ze de volgende vereenvoudigingen ingevoerd. 1) Het begin van de lente: Volgens de astronomie wordt dit tijdstip bepaald door de omloop van de Aarde rond de Zon. Hier zit een kleine fluctuatie op aangezien de omlooptijd 365,2422 dagen is. (NB : er zijn nog andere factoren die deze berekening van het begin van de lente beïnvloeden, maar deze zijn in deze context te miniem om te vermelden) Hierdoor kan de lente beginnen op 19, 20 of 21 maart. De Kerk heeft dit vereenvoudigd door altijd 21 maart te nemen. 2) Het tijdstip van volle maan: De exacte baan van de Maan en de daarbijbehorende maanfases, zijn niet zo vanzelfsprekend te berekenen. De Griek Meton van Athene uit de 5de eeuw VC had hier reeds een elegante oplossing voor gevonden. Na vele observaties concludeerde hij dat de Zon en de Maan na 235 lunaties zich weer in dezelfde uitgangspositie bevonden, wat overeenkomt met 19 jaar. Deze cyclus werd de basis voor de berekening van de volle maan. Tijdens de kalenderhervorming van 1582 werd deze regel aangepast aan de nieuwe Gregoriaanse kalender. De regel van het Concilie van Nicea dus blijft behouden, maar voor de invulling moet men rekening houden met bovenstaande twee vereenvoudigingen:
  • de lente start op 21 maart;
  • de eerste volle maan (volgens Meton) is  op 20 april 2019.
Dus valt Pasen op de eerste zondag daarna: op 21 april 2019. Zoals in 2019 het geval is, komt het meermaals voor dat de "eccliastische" Pasen niet overeenkomt met de "astronomische" Pasen. In de 1000-jarige periode te beginnen met 1582, de gregoriaanse hervorming, doet dit verschil zich 84 keren voor. De vorige keer was 1981, de volgende keer is 2038. De Duitse geleerde Carl Friedrich Gauss publiceerde in 1800 een wiskundig algoritme maarmee de paasdatum voor een willekeurig jaar kan berekend woren. Hierbij maakt hij gebruik van verschillende termen uit de comput zoals het gulden getal en de epacta. Dit algoritme wordt nog steeds gebruikt, soms in een vereenvoudig formaat. Links: Paasdata tussen 1583 en 3000 Algoritme voor de berekening van de paasdatum
De duur van het jaar in de westerse kalender vindt zijn oorsprong in de Romeinse kalender. Jaren van 365 dagen met om de vier jaar een schrikkeljaar wou Julius Caesar al vanaf 46 voor Christus laten invoeren, maar het duurde nog wel een tijd voor deze juliaanse kalendertelling correct werd toegepast. De bedoeling van deze jaartelling is aan te sluiten bij de duur van het tropische jaar. Dit is de tijd die de zon nodig heeft om weer dezelfde plaats aan de hemel in te nemen. Een tropisch jaar duurt 365,242190 dagen of 365 dagen 5 uur 48 minuten 45,2 seconden. Dit is geen geheel aantal dagen. Door om de vier jaar een jaar van 366 dagen in te voeren, zoals in de Juliaanse kalender, heeft men al een goede benadering. Dit geeft een gemiddelde jaarduur van 365,25 dagen. Na verloop van tijd begon het kleine verschil (0,0078 dagen per jaar) echter op te lopen. Zo was het echte begin van de lente door de onvolmaaktheid van de juliaanse kalender in de 16de eeuw al naar 11 maart verschoven. Om dit terug in orde brengen besliste Paus Gregorius XIII in 1582 dat de 4de oktober door de 15de moest gevolgd worden. Bovendien liet hij, op vraag van de astronomen van die tijd, de volgende nieuwe regel invoeren: een jaartal deelbaar door 100 mag geen schrikkeljaar zijn, tenzij het deelbaar is door 400. Door alleen de eerste regel toe te passen krijg je na 100 jaar een gemiddelde jaar van 365,24 dagen, de tweede regel geeft op 400 jaar een zeer goede benadering van het tropisch jaar, namelijk 365,2425 dagen. Slechts binnen ongeveer 3000 jaar wordt de onnauwkeurigheid groter dan 1 dag. Niet alle landen voerden deze kalender snel en tegelijk in. Rusland wachtte tot in 1917 zodat de bekende oktoberrevolutie nu in november herdacht wordt. Zweden geraakte in de 18de eeuw zo in de war, dat men in 1712 een 29ste en een 30ste februari toevoegde. Griekenland ging pas in 1923 over op de gregoriaanse kalender. Een gedetailleerde lijst met bespreking is o.a. te vinden in de tekst van Pieter Donche. Deze merkt ook op dat sommige bronnen elkaar tegenspreken. Zo gebeurde de omschakeling in de streken in de buurt van het huidige België pas rond de jaarwisseling 1582-1583. In sommige gebieden (Vlaanderen, Henegouwen) was er geen Kerstmis in het jaar 1582 omdat men 21 december 1582 onmiddellijk liet volgen door 1 januari 1583. Of Brabant en Zeeland toen ook overgingen of al vroeger (14 - 25 december) omschakelden is niet duidelijk. Het prinsbisdom Luik voerde de gregoriaanse hervorming pas in februari 1583 in. Uitgebreide informatie over kalenders (in het Engels) is ook te vinden in The Calender FAQ of in de Calendrical Calculations.
Een meteoor of vallende ster wordt veroorzaakt door een deeltje dat vanuit de ruimte in de atmosfeer van de aarde terechtkomt. Het deeltje noemt men soms meteoroïde. Door de interactie met de atmosfeer komt er licht en warmte vrij en wordt er ook een zogenaamd ionisatiespoor gevormd (vanaf 100km hoogte). Dat is zichtbaar als de "staart" van de vallende ster. Het deeltje verdampt of verpulvert bijna steeds in de hoge atmosfeer (boven 20-50 km hoogte). De meeste deeltjes die aanleiding geven tot meteoren zijn niet groter dan enkele milimeters. Bij een heldere meteoor, ook vuurbol of bolide genoemd, gaat het om een deeltje dat wat groter is (enkele centimeters of meer). Vaak komt de vuurbol op een hoogte van 10 tot 20 km toch aan haar einde. Soms gaat dit gepaard met een explosie (zonder geluid) en ziet men ook verschillende kleuren. Hoe groter het deeltje, hoe helderder de vuurbol, maar ook de snelheid (typisch tussen 10 en 70 km/s) en de samenstelling spelen een rol. Soms worden ook geluiden (knallen) gehoord tijdens de passage in de atmosfeer. Slechts heel zelden komt er een restant op het aardoppervlak terecht. Dat noemt men dan een meteoriet. Er zijn er in vele soorten, maar ze zijn zeer zeldzaam.